KONING WILLEM III

Willem Alexander Paul Frederik Lodewijk (Brussel, 19 februari 1817 – Apeldoorn, 23 november 1890), Prins van Oranje-Nassau, was koning der Nederlanden en groothertog van Luxemburg van 17 maart 1849 tot zijn dood in 1890. Hij was ook hertog van Limburg van 1849 tot de opheffing van het hertogdom in 1866.
Willem was de zoon van koning Willem II en koningin Anna Paulowna. Na de troonsafstand van Willem I in 1840 werd hij de Prins van Oranje. Na de dood van zijn vader volgde hij hem op als koning der Nederlanden.
Willem trouwde in 1839 met zijn volle nicht prinses Sophie van Wurtemberg. Zij kregen drie zonen, die allemaal eerder stierven dan hun vader: Willem, Maurits en Alexander. Na de dood van zijn vrouw hertrouwde hij in 1879 met prinses Emma van Waldeck-Pyrmont. Zij kregen één dochter, Wilhelmina, die hem opvolgde.
In november 1848, vier maanden voor zijn troonsbestijging, was zeer tegen zijn zin een ingrijpende grondwetsherziening doorgevoerd, die de macht van de koning aanzienlijk beperkte. Hij weigerde in eerste instantie om onder de nieuwe grondwet koning te worden, maar schikte zich uiteindelijk in zijn lot. Zijn onvermogen om iets aan de nieuwe grondwet te veranderen droeg eraan bij dat Nederland zich onder zijn koningschap ontwikkelde tot een parlementaire democratie. Mede vanwege zijn beperkte macht heeft hij niet veel bijgedragen aan de staatkundige inrichting van het koninkrijk. Zoals zijn biograaf Dik van der Meulen het samenvatte: "Willems voornaamste staatkundige verdienste was de eerste Nederlandse koning te zijn in een land dat door anderen werd bestuurd".[1] Wel heeft hij op eigen initiatief de eerste premier van Nederland aangesteld.

BRON:

https://nl.wikipedia.org/wiki/Willem_III_der_Nederlanden

XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX

 

 

FIETSPLAATJES WAS EEN PLAAG, 17 JAREN LANG


Op 1 augustus 1924 werd in Nederland het fietsplaatje ingevoerd.
Iedere fietser, op wat uitzonderingen na, moest belasting betalen voor zijn tweewieler door een metalen plaatje te kopen dat op de fiets bevestigd moest worden.
Ach, dat vervloekte fietsplaatje.
Het behoort nu al weer vele jaren tot de voltooid verleden tijd, maar vele (iets) ouderen onder u herinneren het zich ongetwijfeld, vanwege het jaarlijkse in de rij staan om een plaatje te kopen en vanwege de constante vrees voor diefstal, de controle en vanwege de werklozen-plaatjes met een gat erin....
Voor diegene die van latere datum zijn is dit een terugblik op wat zeventien jaar lang de meeste gehate belastingmaatregel in ons land is geweest: het fietsplaatje.
Voor de volledigheid zij vermeld, dat aan het plaatje een fietsbelasting in Nederland vooraf gegaan is.
De fiets was nog niet eens zo erg oud, toen er al een onderwerp van belastingheffing in werd gezien.
Van 1817 dateerde de draizine, de loopfiets.
In de zestiger jaren van de vorige eeuw kwam de fiets met trappers en ketting in gebruik en in 1892 vatte Gouda als eerste het plan op, om fietsen of vélocipèdes te belasten, met f5, Gulden per jaar.
Daarna kwamen de provinciale staten van Noord-Brabant met hetzelfde idee.
De ANWB protesteerde: men vond het in strijd met de billijkheid en het algemeen belang.
Tevens vond men het onrechtvaardig tegenover vooral den kleinen burger der plattelandsgemeenten.
De ANWB protesteerde vergeefs.
In 1895 ging Enschede f6,- heffen, Brielle f4,- .
Ook Limburg, Amsterdam en Rotterdam kwamen met plannen.
Op 26 juli 1896 werd in Noord-Brabant een fietsbelasting van kracht.
De kosten waren f5,- .
Men moest een kwitantie en een pasfoto bij zich hebben.
Bij verlies moest men een nieuwe kwitantie aanvragen en zolang mocht er niet gefietst worden.
De opbrengst werd niet besteed aan verbetering van wegen of aanleg van fietspaden, maar ging in de grote pot.
Intussen werd er in het parlement aangedrongen op uniforme, landelijke maatregelen om te voorkomen dat iedere gemeente en provincie er eigen regelingen op na gingen houden.
Op 18 september 1896 werd daartoe een wetsontwerp aangenomen en op 1 februarie 1897 werd voor het eerst belasting geheven.
Deze was gekoppeld aan de personele belasting.
Bij overtreding stond een boete van ten hoogste f75,- .
De heffing bedroeg f2,- per rijwiel dat voor het vervoer van één persoon geschikt was en f4,- voor een meerpersoonsfiets.
Een plan om een rijwielkaart in te voeren, zodat controle mogelijk was, is nooit in praktijk gebracht.
In 1919 was het parlement van oordeel, dat het houden van een rijwiel niet beschouwd kan worden als een kenmerk van welstand.
De wet werd afgeschaft.
Er waren toen 861.500 belastbare fietsen.
De Nederlandse fietsers hebben slechts vijf jaar vrij kunnen rondrijden.
In 1924 meende de regering dat een fietsbelasting best enkele miljoenen kon opbrengen.
Minister H. Colijn ( toen Min. v. Financieën ) zei een dergelijke stap te betreuren, maar zij was noodzakelijk op grond van den treurigen staat van de schatkist.
Op 14 mei ging de Tweede Kamer met 64 tegen 15 stemmen akkoord en op 3 juni zei de Eerste Kamer "ja" tegen de fietsbelasting.
Op 9 juli 1924 kondigde Wij, Wilhelmina, de wet in het staatsblad af.
In België en Indië had men toen al een fietsbelasting.


PLAATJE AAN HET STUUR


De belasting moest met ingang van 1 augustus 1924 betaald worden.
Ze gold niet de fietser, maar de fiets.
Aan of bij het stuur moest duidelijk een zichtbaar plaatje van metaal bevestigd zijn, dat men voor f3,- op het postkantoor kon kopen.
Ook rijwielen met hulpmotor ( Koffiemolens ) moesten een plaatje hebben.
Vrijgesteld waren kinderfietsjes en fietsen van gehandicapten, van land- en zeemacht, van de PTT, politie en diplomaten en van personen die slechts tijdelijk in ons land waren.
Het geld van de heffing ging eerst voor 30% en later voor 60% , toen voor 90% en uiteindelijk voor 100% naar het wegefonds zodat de fietsers er tenslotte nog iets voor terug kregen.
De wet zou vervallen op 1 januari 1930 ( maar werd tegen die tijd verlengd).
Als het plaatje niet op de juiste plaats bevestigd was , lag er een boete in het verschiet van f5,- tot f25,- .
Overigens was het niet strafbaar met een fiets aan de hand te lopen.
wie in de verte een agent zag aankomen , kon er dus vlug afspringen , maar zo waarschuwde de minister al vast , "niet alle politiemannen zijn in uniform".


WEES OP UW HOEDE


Het tot stand komen van de op de rijwielen geheven belasting ging uiteraard met veel discussies gepaard , niemand was er blij mee.
Ieder gezin moest wel voor één of meer fietsen betalen.
In 1924 waren er in ons land ruim 1,7 miljoen heffingsverschuldigde fietsen.
De ANWB vroeg het parlement de wet niet aan te nemen.
"De fiets is een voorwerp van noodzakelijke levensbehoefte en er zijn genoeg andere dingen waarop een paar miljoen gulden te bezuinigen is. "
In de Kampioen van september 1923 stond : "Thans dreigt ons gevaar ; wielrijders wees op uw hoede".
En verder : "Schuifelende schoenen geven meer slijtage aan den weg dan rollende rubberbanden , voetgangers geven meer verkeersstoornis dan wielrijders.
In schoenen is meer luxe dan in fietsen.
Een ander argument was ook :"Welk een krachtig middel is het rijwiel niet tegen de drankbestrijding".
Als de wet dan toch zou worden aangenomen , wilde de ANWB wel bakzeil halen als de opbrengst dan maar voor de aanleg van fietspaden zou worden gebruikt.
Talloze personen en instanties ( tot de korfbalbond toe ) uitten hun ongenoegen.


STEPPEND


Er volgde een juridisch steekspel of iemand staande op een pedaal voortsteppend strafbaar was of niet.
Een kamerlid stelde voor , de hoogte van de heffing af te laten hangen van de waarde van de fiets.
Volgens hem klopte het niet , dat Prins Hendrik en minister Colijn evenveel voor hun luxe rijwiel moesten betalen als een student voor zijn tweedehans karretje.
Clinge Doorenbos suggereerde sarcastisch in een lied , dat ook voetgangers belast moesten worden en eenvoetplaatje aan "den linker grooten teen" moesten krijgen.
De Telegraaf schreef :"de fiscus toont meer gemakzucht dan vindingrijkheid".
De Minister , die eerder meende: "wij geloven niet dat mensen vanwege de heffing hun fiets zullen afschaffen", luchte ook de verwachting "dat de overtredingen niet talrijk zullen zijn".
Een kleine vergissing.
Er werd gecontroleerd op plaatsen waar veel fietsen tesamen waren , bijvoorbeeld bij een open brug of bij een veerpont.
In 1933 werden in Amsterdam 11.809 bekeuringen uitgedeeld en in Rotterdam 13.207.
Dat aantal werd drastisch lager , toen men van het bonnetje overging tot berechting.
In het hele land werden in 1936 , 934 plaatjesloze fietsers gevonnist en in 1938 , nog maar 117.


NAMAAK


Fietsplaatjes en diefstal waren al meteen één begrip.
Op 1 augustus 1924 ging de regeling in , maar op 29 juli werd er in Amsterdam al een flinke partij namaakplaatjes in beslag genomen.
Een bericht uit de krant van 2 augustus:"op de Rozengracht te Amsterdam bood een plm. 22-jarige persoon zelfs luidkeels rijwielbelastingplaatjes voor 50 ct. per stuk te koop aan. Bij de komst van een politieagent nam hij de vlucht".
Het waterlooplein in Amsterdam was 'n illegale plaatjesbeurs.
Overal werd er gestolen , uit stallingen , van bouwvakkers die per fiets naar hun werk waren gekomen ( gebeurt dat eigenlijk nog? ), zelfs van mensen die naar een brand stonden te kijken.
Cijfers over diefstal zijn er niet , maar op een gegeven moment schatte men dat de helft van alle Nederlandse plaatjes al minstens één maal per van eigenaar verwisselde.
Tijdens een rechtzaak stelde de verdachte :Ik kan geen nieuwe plaatjes blijven kopen. Het aantal dieven is vele malen groter dan mijn aantal guldens".
Het ministerie van Financiën werd overstroomd met honderden vindingen en suggesties om een eind te maken aan de diefstallen.
In 1933 werden officiële houdertjes ingevoerd , waaruit de plaatjes niet zonder beschadigingen konden worden verwijderd.
Het TBC-sanatorium Zonnestraal in Hilversum ponste op verzoek naam en adres van de eigenaar in het fietsplaatje en hield daar zelf een 'paar'cent aan over.
In 1927 beloofde de wegenbelasting een meer opbrengst van een miljoen gulden te geven , reden voor de regering om de prijs van het fietsplaatje te verlagen van f3,- naar f2,50 .


LINKERBORSTHELFT


Tot 1934 moest het plaatje persé op de fiets zijn aangebracht.
Men mocht het niet op de jas dragen of in de portomonee bij zich hebben.
Nadat in verband met de diefstallen er jarenlang op was aangedrongen , mocht tenslotte vanaf oktober 1934 het plaatje toch op de kleding gedragen worden en wel op de "linkerborsthelft".
In de crisisjaren , toen het aantal werklozen onrustbarend steeg , werd besloten aan werklozen een gratis fietsplaatje te verstrekken.
In zo'n plaatje was een gat aangebracht.
Ook dat was een bron van veel kritiek :alsof werkloos zijn niet erg genoeg was , moest men er ook nog mee te koop lopen d.m.v. een plaatje met een gat.
In 1940 ontstond er door de oorlog een benzine schaarste waardoor veel automobilisten weer gingen fietsen.
Cijfers uit 1940 leren , dat er toen op 8,8 miljoen inwoners , 3,6 miljoen belastbare fietsen waren , die iets meer dan 9 miljoen gulden opleverden.
Daarnaast waren er 442.713 kosteloze plaatjes in omloop.
Zoveel werklozen waren er.
De bezetting van het land door de Duitsers in mei 1940 maakte een eind aan het particuliere autorijden.
Iedereen moest fietsen , lopen of op de trein stappen.
Het einde van het fietsplaatje kwam op 1 mei 1941 , tot vreugde van iedereen , al was het een gedempte vreugde omdat het een Duitse maatregel was.
Niet zo lang na de fietsplaatjes verdwenen ook de fietsen.
Al gauw waren er geen nieuwe fietsen meer te koop , Toen geen nieuwe banden meer en in het laatste jaar van de bezettingstijd , toen de Duitsers zelf gebrek aan benzine kregen , namen ze elke Nederlandse fiets in beslag die nog bruikbaar was.
Na de oorlog is de fietsbelasting niet weer ingevoerd.
Er is nog wel even over gepraat , maar de fiscus wist ons op genoeg andere manieren te vinden.

_____________________________

Gespen.

Een gesp is een sluiting in de vorm van een metalen stift, de tong of doorn genoemd, met aan de ene zijde een oog dat scharniert om de ene zijde van een metalen beugel en die in gesloten toestand rust op de tegenoverliggende zijde van de beugel, waarmee een kledingstuk, een riem of schoen kan worden gesloten. De doorn kan ook om een as scharnieren die in het midden van de beugel is bevestigd. De beugel kan een veelheid aan vormen hebben, rechthoekig, rond of ovaal komt het vaakst voor. Gespen in de vorm van fibulæ werden in de oudheid gebruikt om kledingstukken te sluiten, later kwamen de knopen, uit been, ivoor of metaal in gebruik.

Tot in het eerste kwart van de 19e eeuw was het gebruikelijk om schoenen, vooral herenschoenen, met een gesp te sluiten. De gespen van edellieden werden soms van edelmetaal als goud of zilver vervaardigd. Ook gespen met strassstenen (imitatiediamanten) komen voor.
Het was in de 18e eeuw niet gebruikelijk om echte edelstenen in schoengespen te verwerken. Ook als men zich dat kon veroorloven werd het gezien als een uiting van slechte smaak.

BRON:

https://nl.wikipedia.org/wiki/Gesp

 

XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX

 

 

KONING WILLEM II

Op 7 oktober 1840 besteeg hij de troon als Willem II. De inhuldigingsplechtigheid vond plaats op 28 november 1840 in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Daarmee is hij tot op heden bij aantreden het oudste Nederlandse staatshoofd. Onder zijn koningschap was de macht van de vorst al minder dan voordien. De revoluties van 1848 en 1849, waarin Lodewijk Filips I van Frankrijk werd afgezet en andere Europese vorsten met geweld tot concessies werden gedwongen, deden hem vrezen voor zijn troon. Als grap zei de koning tegenover diplomaten, dat hij in één nacht van conservatief verworden was tot liberaal. Dat was vooral de verdienste van de liberaal Thorbecke, die de Grondwetsherziening van 1848 bijna volledig had geschreven.

Willem II hield van bouwen. In Engeland had hij tijdens zijn studie aan de Universiteit van Oxford belangstelling gekregen voor de 'Gothic revival'. Hij liet de voorgevel van Paleis Kneuterdijk van Daniël Marot naar een ontwerp van De Greef vervangen door de huidige classicistische voorpui en bouwde een groot neogotisch gebouwencomplex achter zijn paleis aan de Kneuterdijk in 's-Gravenhage.
Het te bouwen paleis, kasteel Vaeshartelt in Nederlands Limburg, werd nooit voltooid en van een nieuw paleis in Tilburg werd alleen de kern gebouwd, die nu onderdeel is van het stadhuis. Rheeburg en Zionsburg in Vught werden aangekocht, maar niet verbouwd of uitgebreid. Er was ook een voor de koning gebouwd gotisch jachthuis in Gorp.[6] In Paleis Het Loo liet de koning weinig sporen na. Hij woonde op het nabijgelegen jachtslot, het Kasteel Het Oude Loo, dat meer aan zijn voorkeur voor de neogotiek beantwoordde.

BRON:

https://nl.wikipedia.org/wiki/Willem_II_der_Nederlanden

 

 

XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX

 

 

zilver ANWB insigne 1883 - 1903


Toelichting Historisch Archief ANWB. Na de oprichting van de ANWB hadden de leden behoefte aan een herkenningsteken. Iedere vélocipèdeclub had zijn eigen club-kenteken of insigne. (De fietser van toen heette nog velocipedist) Ook voor de ANWB werd zo`n insigne ontworpen. Begin 1884 werden de eerste uitgegeven (met de oprichtingsdatum erop vermeld). In eerste instantie werd het aanschaffen van een insigne niet verplicht gesteld. Daarna, in 1886 wel en vervolgens weer niet, tot in 1890 werd besloten het bondsinsigne echt verplicht te stellen voor leden. De prijs werd vastgesteld op vijfenzeventig cent. Aangezien men verplicht was om een insigne aan te schaffen kon men onmiddellijk aan de drager zien of hij/zij lid was van de ANWB of niet. Het insigne was door het lid gekocht en was dus zijn/haar eigendom, het behoefde bij bedanken van het lidmaatschap niet ingeleverd te worden. Men kon dus niet verbieden het speldje te dragen. Daarom werd in 1903 het volgende bedacht. Men verstrekte aan de leden die de contributie hadden betaald een gekleurd ijzeren jaarschildje. Achter het insigne kon men het schildje, voorzien van in wit verhoogde cijfers met het jaartal van uitgifte, aanbrengen. Het schildje had ieder jaar een andere kleur. Degene die wel een insigne hadden maar geen jaarschildje waren dus geen lid meer. De contributie was (nog) niet betaald. In 1930 werd besloten de jaarschildjes af te schaffen. De insignes werden zolang er voorraad was, wel verkocht maar n`et meer aangemaakt. Hoeveel van deze insignes er in de loop van de tijd zijn gemaakt is niet meer exact na te gaan, 50.000 is denk ik een redelijke schatting. Alle insignes zijn bij `Koninklijke Begeer` gemaakt.

 

XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX

 

DE BOERENRING ZONNEWIJZER.

 

Was vanmiddag even bij mijn broer wieger om even wat steentjes uit de steentijd te determineren en er zaten wel een paar leuke dingetjes bij , toen dat klaar was kwam hij met dit voorwerp.
Blijkt later dat het een replica is , toch jammer.
Maar het maakt het voorwerp niet minder bijzonder.
Er schijnt een oplage gemaakt te zijn van rond de 150.000 tussen 1970 / 1975.
De echte gevonden boerenring is wel uit 1721.
De zonnewijzerring (Boerenring)
Hieronder is een replica van een zogenoemde boerenring uit 1721 te zien. Deze replica meet slechts 35 mm in diameter en wordt in veel snuisterijen te koop aangeboden.
Langs de omtrek van de ring is een langs een datumschaal verschuifbaar gaatje zichtbaar dat op de betreffende datum wordt ingesteld.
He zonnewijzertje wordt aan een koord opgehangen en met het gaatje naar de zon gericht. In de ring is dan een lichtvlekje te zien waar de tijd wordt afgelezen.
Verwacht geen grote precisie bij de tijdaflezing. Enerzijds niet vanwege de beperkte afmetingen, anderzijds niet omdat het principe niet juist is. Maar op een half uur is de tijd wel te bepalen en dat was vroeger in veel gevallen nauwkeurig genoeg.
In het verleden zijn wel goede ringzonnewijzers gemaakt. Zo’n ringzonnewijzer heeft aan de binnenzijde een datumschaal waar de lichtvlek op wordt ingespeeld. Dan is wel een correct uurlijnenpatroon aan te brengen.
Door ook de afmetingen nog te vergroten is een goede tijdaflezing mogelijk.

 

 

XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX

Bijzondere knopen.

Schutterij knoop Groningen.


De 'nieuwe' schutterij


In 1813, na het vertrek van de Fransen, werden opnieuw lokale schutterijen opgericht om in de steden waar deze werden ingesteld weer opnieuw de oorspronkelijke taak van de historische schutterij ter hand te nemen: orde en rust handhaven. De oude historische schutterij bleef daarnaast ook bestaan maar had alleen nog maar een sociale functie. Daarnaast zou de 'nieuwe' schutterij de nationale militie kunnen dienen ter verdediging tegen buitenlandse aanvallen. In noodgevallen konden militie en schutterijen worden samengevoegd tot de zogenaamde landstorm.
Bijgaand een afbeelding van een prent uit ongeveer 1840, van P.J. Houtman, waarop te zien een vaandeldrager van het 1e bataljon Groninger Schutterij. Deze vaandeldrager draagt de blauwe rokjas . Hij draagt op de schouders twee contra-epauletten (epauletten zonder draadjes, zeg maar) als rangonderscheiding. Op de kraag de kenmerkende rode, gulp vormige patten.